opvreter

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  opvreter    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • op·vre·ter
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord opvreter opvreters
verkleinwoord opvretertje opvretertjes

Zelfstandig naamwoord

deopvreterm

  1. iemand die op kosten van een ander leeft, profiteur, parasiet, klaploper, uitvreter
  2. iemand die zijn gevoelens niet uit en zich dus opvreet van bijvoorbeeld woede, binnenvetter
    • De opvreter zat met samengebalde vuisten en samengeknepen lippen naar het nieuws te kijken. 
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord 'opvreter' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
85 %van de Nederlanders;
82 %van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.