opzending

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  opzending    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈɔpsɛndɪŋ/ (3 lettergrepen)
Woordafbreking
  • op·zen·ding
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord opzending opzendingen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

deopzendingv

  1. omstandigheid dat men iets of iemand ergens naartoe stuurt
     De kerk ligt in de enige nog overgebleven barak in het woonoord, waar ze in 1951 na hun tijdelijke „opzending” naar Nederland werden ondergebracht.[2]
Uitdrukkingen en gezegden
  • in opzending
    (spoorwegen) (van een rijtuig of locomotief) ongebruikt meegevoerd in een trein

Gangbaarheid

  • Het woord opzending staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
43 %van de Nederlanders;
63 %van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Weblink bron
    Max Paumen
    “Met zachte drang uit ideaal verdreven” (9 juli 1993) op nrc.nl
  3. Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.