overdek

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  overdek    (hulp, bestand)
  • IPA: /ovərˈdɛk/ (3 lettergrepen)
Woordafbreking
  • over·dek
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord overdek overdekken
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

hetoverdeko

  1. voorwerp waarmee men iets kan overdekken

Werkwoord

vervoeging van
overdekken

overdek

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van overdekken
    • Ik overdek. 
  2. gebiedende wijs van overdekken
    • Overdek! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van overdekken
    • Overdek je? 

Gangbaarheid

  • Het woord overdek staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
82 %van de Nederlanders;
76 %van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen

Negerhollands

Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

overdek

  1. overschatten

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.