parttime

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  parttime    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • part·time
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘bijwoord: deeltijd’ voor het eerst aangetroffen in 1968 [1] [2]
stellend
onverbogen parttime
verbogen

Bijvoeglijk naamwoord

parttime

  1. voor een gedeelte van de werktijd
Synoniemen
Antoniemen
Afgeleide begrippen

Werkwoord

vervoeging van
parttimen

parttime

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van parttimen
    • Ik parttime. 
  2. gebiedende wijs van parttimen
    • Parttime! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van parttimen
    • Parttime je? 
  4. aanvoegende wijs van parttimen

Gangbaarheid

  • Het woord parttime staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
92 %van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.