parttime
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: parttime (hulp, bestand)
Woordafbreking
- part·time
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘bijwoord: deeltijd’ voor het eerst aangetroffen in 1968 [1] [2]
stellend | |
---|---|
onverbogen | parttime |
verbogen |
Bijvoeglijk naamwoord
parttime
- voor een gedeelte van de werktijd
Synoniemen
Antoniemen
Afgeleide begrippen
- parttimebaan, parttimebasis, parttimefunctie, parttimejob, parttimewerk, parttimewerker
Werkwoord
vervoeging van |
---|
parttimen |
parttime
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van parttimen
- Ik parttime.
- gebiedende wijs van parttimen
- Parttime!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van parttimen
- Parttime je?
- aanvoegende wijs van parttimen
Gangbaarheid
- Het woord parttime staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "parttime" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
92 % | van de Vlamingen.[3] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ "parttime" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ parttime op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.