pasado

Spaans

Uitspraak
  • Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
Woordafbreking
  • pa·sa·do
enkelvoud meervoud
pasado pasados

Zelfstandig naamwoord

pasado m

  1. verleden
  2. (grammatica) verleden tijd
  3. overloper (gedeserteerde militair die daarna voor de vijand dient)
Antoniemen
  enkelvoud meervoud
mannelijk pasado pasados
vrouwelijk pasada pasadas

Bijvoeglijk naamwoord

pasado

  1. voorbij, verleden, voormalig, vervlogen, vorig
  2. doorbakken
  3. overrijp (fruit)
  4. ranzig
  5. zuur (melk)
  6. bedorven
    «el martes pasado»
    verleden dinsdag

Werkwoord

vervoeging van
pasar

pasado

  1. voltooid deelwoord (participio) van pasar
vervoeging van
pasarse

pasado

  1. voltooid deelwoord (participio) van pasarse

Verwijzingen

    Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.