voorbij

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  voorbij    (hulp, bestand)
  • IPA: /vorˈbɛɪ/ (3 lettergrepen)
Woordafbreking
  • voor·bij
Woordherkomst en -opbouw
stellend
onverbogen voorbij
verbogen voorbije
partitief voorbijs

Bijvoeglijk naamwoord

voorbij

  1. wat al in het verleden ligt
    • In de voorbije jaren waren er grote demonstraties in Teheran, Sjiraz en zelfs Masjhad. 
Vertalingen

Bijwoord

voorbij

  1. bijwoordelijk deel van een scheidbaar werkwoord met een passerende beweɡinɡ
     Het werd het koudst in maart op het moment dat we dachten dat de winter snel voorbij zou zijn.[3]
Afgeleide begrippen

Voorzetsel

voorbij

  1. met een waarneming of verplaatsing langs
    • Hij zag voorbij de velden een paar huisjes staan. 
    • Ze reden voorbij het paleis. 
    • Het gaat pas voorbij de zomer weer regenen. 

Achterzetsel

voorbij

  1. na het passeren achter zich latend
    • Ze herkende me niet en liep me voorbij. 

Verwijzingen

Gangbaarheid

  • Het woord voorbij staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.[1]

Meer informatie

  1. Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.