passage

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  passage    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • pas·sa·ge
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘doorgang’ voor het eerst aangetroffen in 1285 [1]
  • Naamwoord van handeling van passeren met het achtervoegsel -age [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord passage passages
verkleinwoord passagetje passagetjes

Zelfstandig naamwoord

depassagev

  1. gelegenheid, mogelijkheid om te passeren, doorgang
  2. gedeelte van een tekststuk of muziekstuk
  3. overdekte winkelstraat
  4. overtocht per boot of vliegtuig (-> passagebiljet)
  5. (medisch) ontlasting, doorgang
Hyponiemen
  • darmpassage
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord passage staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
97 %van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.