peilen

Niet te verwarren met: pijlen

Nederlands

naamwoord van handeling
zelfstandig bijvoeglijk
peilenpeilend
peilinggepeild
-peilbaar
Uitspraak
  • Geluid:  peilen    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • pei·len
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
peilen
peilde
gepeild
zwak -d volledig

Werkwoord

peilen

  1. overgankelijk, (scheepvaart) de waterdiepte bepalen
    • En de stuurman van dat schip
      deed niets anders dan peilen
      omdat hij was begaan
      dat zijn scheepje zou vergaan.[1]
       
  2. overgankelijk, (figuurlijk) onderzoeken wat mensen vinden of voelen
    • In het laatste opinieonderzoek werd dat niet gepeild. 
     Het was moeilijk om te peilen wat ze er precies van vond en hoe zij het zou beleven.[2]
Gelijkklinkende woorden
Vertalingen

Zelfstandig naamwoord

depeilenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord peil

Gangbaarheid

  • Het woord peilen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
98 %van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen

  1. Lied van de Lutine
  2. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
  3. Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.