peur

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  peur    (hulp, bestand)
  • IPA: /pør/ (1 lettergreep)
Woordafbreking
  • peur
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord peur peuren
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

depeurv/m

  1. tientallen wormen die aan een vislijn zijn geregen en als een kluwen onder een stukje lood aan een stok op een neer worden bewogen om hierin bijtende paling te vangen
Synoniemen

Werkwoord

vervoeging van
peuren

peur

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van peuren
    • Ik peur. 
  2. gebiedende wijs van peuren
    • Peur! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van peuren
    • Peur je? 

Gangbaarheid

  • Het woord peur staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
51 %van de Nederlanders;
25 %van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen

Frans

Woordherkomst en -opbouw

erfwoord van Latijn pavor [1]

Uitspraak
  • Geluid:  peur    (hulp, bestand)
  • IPA: /pœʁ/
enkelvoud meervoud
zonder lidwoord met lidwoord zonder lidwoord met lidwoord
  peur     la peur     peurs     les peurs  

Zelfstandig naamwoord

peur v

  1. angst

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.