pijper

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  pijper    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • pij·per
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord pijper pijpers
verkleinwoord pijpertje pijpertjes

Zelfstandig naamwoord

depijperm

  1. iemand die pijpt (op een muziekinstrument blaast)
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
  • pijperkorps, pijpersfluit, pijperturf

Gangbaarheid

  • Het woord pijper staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
92 %van de Nederlanders;
83 %van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.