piss
Engels
Uitspraak
- /pɪs/
- Audio (UK) (hulp, bestand)
Zelfstandig naamwoord
piss
- (informeel) pis, urine
- (informeel) plasbeurt, een gelegenheid tot urineren, plasje
- «I need to go for a piss.»
- Ik moet even pissen/plassen.
- «I need to go for a piss.»
vervoeging | |
---|---|
onbepaalde wijs | to piss |
he/she/it | pisses |
verleden tijd | pissed |
voltooid deelwoord |
pissed |
onvoltooid deelwoord |
pissing |
gebiedende wijs | piss |
Werkwoord
piss
Afgeleide begrippen
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.