afspelen

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  afspelen    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈɑfspelə(n)/ (3 lettergrepen)
Woordafbreking
  • af·spe·len
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
afspelen
speelde af
afgespeeld
zwak -d volledig

Werkwoord

afspelen

  1. overgankelijk opgenomen geluids- of beeldmateriaal opnieuw laten horen of zien
    • Hij speelde een hele mooie CD voor ons af. 
  2. overgankelijk tot het einde toe spelen
    • Dat muziekstuk werd niet tot het einde toe afgespeeld. 
  3. overgankelijk iets door veelvuldig bespelen bederven en onbruikbaar maken
    • Die piano was door het vele gebruik helemaal afgespeeld. 
  4. wederkerend zich ~: gebeuren, plaatsvinden
    • Dit verhaal speelde zich in de negentiende eeuw af. 
     Het drama dat zich in Turkije had afgespeeld, was logischerwijze de basis van Jeroens ineenstorting.[1]
     Hij haalde nonchalant zijn schouders op en concentreerde zich weer volledig op datgene wat zich op het veld afspeelde.[1]
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord afspelen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.