poncho

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  poncho    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • pon·cho
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Spaans, in de betekenis van ‘cape’ voor het eerst aangetroffen in 1847 [1][2]
enkelvoud meervoud
naamwoord poncho poncho's
verkleinwoord ponchootje ponchootjes

Zelfstandig naamwoord

deponchom

  1. (kleding) een van origine Zuid-Amerikaans kledingstuk dat bestaat uit een rechthoekige doek met in het midden een gat om het hoofd door te steken
  2. (kleding) regencape met een capuchon
    • Er zijn ook regenponcho's speciaal voor op de fiets. Deze hebben een grote voorflap om aan het stuur vast te maken, een kleine achterflap voor op de rug en een capuchon voor op het hoofd 
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord poncho staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
97 %van de Nederlanders;
93 %van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen

Spaans

enkelvoud meervoud
poncho ponchos

Zelfstandig naamwoord

poncho m

  1. (kleding) poncho, regencape
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.