privérecht

Uitspraak

• Geluid:  privérecht    (hulp, bestand)

Woordafbreking

• pri·vé·recht

Woordherkomst en -opbouw

• samenstelling van  privé bn  en  recht zn 

Zelfstandig naamwoord

het privérecht o

1. de rechten die iemand kan doen gelden met betrekking tot zijn of haar privacy

   ▸ Breivik vond ook dat de Noorse staat zijn privérechten had geschonden door zijn correspondentie te lezen en wilde daar een eind aan maken. Daarover werd hij door de rechtbank niet in het gelijk gesteld.^[1]

   ▸ Op het hoofdkantoor van de Huurdersbond vindt men een anti-rookclausule in het huurcontract geen goede zaak. 'We hebben hierover nog geen klachten ontvangen, maar als dat gebeurt, dan zullen we ons zeker verzetten', zegt woordvoerder Geert Inslegers. 'Zo'n clausule beperkt de privérechten.'^[2]

   ▸ Het hooggerechtshof gaat daar tegenin: ‘Het is een oordeel dat mogelijk is beïnvloed door weerzin tegenover het idee dat de privérechten van enkele rijke flatbewoners zouden primeren op het recht van het grote publiek om te genieten van een stadsgezicht en van een belangrijk museum om zijn bezoekers toegang te geven tot dat uitzicht.’ Het is ook onzinnig te suggereren dat gordijnen de oplossing zouden zijn, daarmee leg je de verantwoordelijkheid bij het slachtoffer, luidt het ook.^[3]

2. (juridisch) deel van de rechtswetenschappen dat gaat over de persoonlijke levenssfeer

   ▸ Hij is ook oud-secretaris-generaal en oud-interimvoorzitter van de RPR, de vroegere UMP. Momenteel zetelt hij in het uitvoerend comité van de UMP. Hij studeerde Politieke Wetenschappen in Parijs en haalde een master in Privérecht. Hij is advocaat bij het hof van beroep in Parijs.^[4]

Gangbaarheid

• Het woord privérecht staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

Verwijzingen