profzege

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  profzege    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈprɔfseɣə/ (3 lettergrepen)
Woordafbreking
  • prof·ze·ge
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord profzege profzeges
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

deprofzegev/m

  1. (sport) overwinning in een wedstrijd als beroepssporter
    • "Ik was vastberaden om dit keer wel te winnen. We hadden een plan gemaakt en speelde het slim. Het team leverde mij perfect af, zodat ik het af kon maken", jubelde Viviani na zijn zeventigste profzege. [1] 
    • "Zeg hem dat hij moet terugkeren in de ring en dat ik bereid ben tegen hem te boksen", zei de Filipijn, die zijn 61ste profzege boekte. [2] 

Gangbaarheid

  • Het woord profzege staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
73 %van de Nederlanders;
85 %van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.