receiver

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  receiver    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • re·cei·ver
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘ontvanger’ voor het eerst aangetroffen in 1912 [1]
  • van het Engels [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord receiver receivers
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

dereceiverm

  1. ontvanger
  2. (communicatie) apparaat voor het ontvangen van signalen
Antoniemen

Gangbaarheid

  • Het woord receiver staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
80 %van de Nederlanders;
71 %van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.