reces

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  reces    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • re·ces
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘vakantie van bestuurscollege’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1632 [1]
  • Met de Latijnse stam van cēdere ‘wijken’ met het voorvoegsel re- [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord reces recessen
verkleinwoord recestje recestjes

Zelfstandig naamwoord

hetreceso

  1. een pauze in de beraadslagingen
    • Er werd besloten een reces te houden. 
Hyponiemen

Gangbaarheid

  • Het woord reces staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
89 %van de Nederlanders;
75 %van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen

Spaans

Werkwoord

vervoeging van
rezar

reces

  1. aanvoegende wijs tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van rezar
  2. gebiedende wijs (ontkennend) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van rezar
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.