router

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  router    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • rou·ter
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord router routers
verkleinwoord routertje routertjes

Zelfstandig naamwoord

derouterm

  1. (informatica) apparaat dat dient om computernetwerken met elkaar te verbinden
    • Een draadloze router verbindt al mijn computers met het internet. 

Gangbaarheid

  • Het woord router staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
94 %van de Nederlanders;
89 %van de Vlamingen.[1]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be

Engels

Uitspraak
  • Geluid:  router (VS)    (hulp, bestand)
enkelvoud meervoud
router routers

Zelfstandig naamwoord

router

  1. (informatica) router

Frans

stamtijd
infinitief verleden
tijd
voltooid
deelwoord
router
routais
routé
eerste groep volledig

Werkwoord

router

  1. overgankelijk sorteren (v. post, voorafgaand aan de verzending), voorsorteren [2]
  2. (verouderd) een weg uittekenen, vooraf bepalen wat de route moet zijn
  3. routeren
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.