schipper

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  schipper    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈsxɪpər/ (2 lettergrepen)
Woordafbreking
  • schip·per
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord schipper schippers
verkleinwoord schippertje schippertjes

Zelfstandig naamwoord

deschipperm

  1. (beroep) (scheepvaart) iemand die de verantwoordelijkheid heeft voor de besturing van een schip
Hyponiemen
Verwante begrippen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
schipperen

schipper

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van schipperen
    • Ik schipper. 
  2. gebiedende wijs van schipperen
    • Schipper! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van schipperen
    • Schipper je? 

Gangbaarheid

  • Het woord schipper staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.