schout

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  schout    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • schout
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘bestuursambtenaar’ voor het eerst aangetroffen in 1137 [1]
  • Afkomstig van het Duitse Schultheiß (iemand die over schulden beslist). [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord schout schouten
verkleinwoord schoutje schoutjes

Zelfstandig naamwoord

deschoutm

  1. (beroep) het hoofd van het dorpsbestuur van een schoutambt vanaf de hoge middeleeuwen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord schout staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
95 %van de Nederlanders;
68 %van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.