schrok

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  schrok    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • schrok
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord schrok schrokken
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

deschrokm

  1. schrokop, gulzigaard, brasser, schrokker, slokop, veelvraat, vreetzak, zwelger, holle bolle Gijs
Afgeleide begrippen

Werkwoord

vervoeging van
schrokken

schrok

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van schrokken
    • Ik schrok. 
  2. gebiedende wijs van schrokken
    • Schrok! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van schrokken
    • Schrok je? 

Werkwoord

vervoeging van
schrikken

schrok

  1. enkelvoud verleden tijd van schrikken
    • Ik schrok. 
    • Jij schrok. 
    • Hij, zij, het schrok. 
     Midden in de nacht schrok ik wakker doordat de deur met een klap opensloeg.[2]
Verwante begrippen

Gangbaarheid

  • Het woord schrok staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
96 %van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen

  1. schrok op website: Etymologiebank.nl
  2. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
  3. Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.