schrok
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: schrok (hulp, bestand)
Woordafbreking
- schrok
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | schrok | schrokken |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
de schrok m
Afgeleide begrippen
Werkwoord
vervoeging van |
---|
schrokken |
schrok
Werkwoord
vervoeging van |
---|
schrikken |
schrok
- enkelvoud verleden tijd van schrikken
- Ik schrok.
- Jij schrok.
- Hij, zij, het schrok.
- Ik schrok.
- ▸ Midden in de nacht schrok ik wakker doordat de deur met een klap opensloeg.[2]
Verwante begrippen
Gangbaarheid
- Het woord schrok staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "schrok" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
96 % | van de Vlamingen.[3] |
Verwijzingen
- ↑ schrok op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.