simulant

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  simulant    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • si·mu·lant
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord simulant simulanten
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

desimulantm

  1. (persoon) iemand die een bepaalde schijn ophoudt, die iets simuleert (bijv. door zich ziek voor te doen)

Gangbaarheid

  • Het woord simulant staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
90 %van de Nederlanders;
84 %van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen

Engels

Uitspraak
  • Geluid:
enkelvoud meervoud
simulant simulants

Zelfstandig naamwoord

simulant

  1. (persoon) simulant, iemand die simuleert/veinst
stellend vergrotend overtreffend
simulantmore simulantmost simulant

Bijvoeglijk naamwoord

simulant

  1. simulerend, veinzend

Frans

Uitspraak
  • Geluid:

Werkwoord

simulant

  1. tegenwoordig deelwoord (participe présent) van simuler
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.