smook

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  smook    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • smook
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord smook
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

desmookm

  1. rook, walm

Werkwoord

vervoeging van
smoken

smook

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van smoken
    • Ik smook. 
  2. gebiedende wijs van smoken
    • Smook! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van smoken
    • Smook je? 

Gangbaarheid

  • Het woord smook staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
38 %van de Nederlanders;
22 %van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.