snauw

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  snauw    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • snauw
Woordherkomst en -opbouw
  • [A] Van het werkwoord snauwen
  • [B] Vermoedelijk van Nedersaksisch snau, "snavel".[1] In de betekenis van ‘type schip’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1670 [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord snauw snauwen
verkleinwoord snauwtje snauwtjes

Zelfstandig naamwoord

[A] desnauwm

  1. een snauwende uitroep

Werkwoord

vervoeging van
snauwen

snauw

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van snauwen
    • Ik snauw. 
  2. gebiedende wijs van snauwen
    • Snauw! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van snauwen
    • Snauw je? 
enkelvoud meervoud
naamwoord snauw snauwen
verkleinwoord snauwtje snauwtjes

Zelfstandig naamwoord

[B] desnauwv/m

  1. (scheepvaart) lang en tegelijk laag type (zeil)schip met een scherpe boeg
Synoniemen
  • snauwschip

Gangbaarheid

  • Het woord snauw staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
98 %van de Nederlanders;
91 %van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.