snoeier
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: snoeier (hulp, bestand)
Woordafbreking
- snoei·er
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | snoeier | snoeiers |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
de snoeier m
- iets of iemand die snoeit
- „Er zijn snoeiers die het niet zo nauw nemen met mooi werk en opkuis, en die ontevreden eigenaars achterlaten”, stelt een woordvoerder van de Vlaamse organisatie Kom op tegen kanker, die twee jaar geleden om die reden de samenwerking stopzette met de Belgische tak van Stolk. [2]
Synoniemen
- afknipper
Hyponiemen
- geldsnoeier
Gangbaarheid
- Het woord snoeier staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "snoeier" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[3] |
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ NRC Arjen Schreuder 7 juni 2016
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.