spectator

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  spectator    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • spec·ta·tor
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘toeschouwer’ voor het eerst aangetroffen in 1565 [1]
  • afgeleid van het Latijnse spectare met het achtervoegsel -ator [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord spectator spectators
spectatoren
verkleinwoord spectatortje spectatortjes

Zelfstandig naamwoord

despectatorm

  1. toeschouwer

Gangbaarheid

  • Het woord spectator staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
80 %van de Nederlanders;
87 %van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.