toeschouwer

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  toeschouwer    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈtusxɑuwər/ (3 lettergrepen); /tusxɔuər/
Woordafbreking
  • toe·schou·wer
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord toeschouwer toeschouwers
verkleinwoord toeschouwertje toeschouwertjes

Zelfstandig naamwoord

detoeschouwerm

  1. iemand die naar iets kijkt
    • De toeschouwers zagen hoe hij verdonk en belden direct 112. 
    • Het meest bewierookte team van de moderne tijd was na 79 minuten gedegradeerd tot een stelletje zeurende, struikelende toeschouwers in gele shirtjes", zo wordt Barcelona op de plek gezet. [2] 
  2. een bezoeker van een wedstrijd of een voorstelling
    • In het stadion waren veel toeschouwers aanwezig. 
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord toeschouwer staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.