sporttoerisme

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  sporttoerisme    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈspɔrtuˌrɪsmə/ (4 lettergrepen)
Woordafbreking
  • sport·toe·ris·me
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord sporttoerisme -
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

hetsporttoerismeo

  1. reizen gemaakt om een sport te beoefenen of om bepaalde sportverrichtingen bij te wonen
    • De noordelijke provincies profiteren momenteel vooral van het zogenaamde Scandinavische sporttoerisme: Zweedse sportclubs trainen in Noord-Nederland als hun eigen velden nog bevroren zijn. [1]
    • Bij kunst staat het product centraal, bij sport de consumptie." Over een mogelijke verdwazing van het supporterdom en het sporttoerisme wenst Beckers zich geen zorgen te maken. [2]
  2. (verouderd) tijdverdrijf bestaand uit het maken van plezierritjes met een fiets of een motorvoertuig
    • De allernieuwste editie van de heel kleine Engelse wagen, de Frisky Sprint. Hoewel op het oog als wedstrijdwagen gebouwd, is zij [sic!] bestemd voor sporttoerisme. [3]

Gangbaarheid

  • Het woord 'sporttoerisme' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.

Meer informatie

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.