sportzomer

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  sportzomer    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈspɔrtˌsomər/ (3 lettergrepen)
Woordafbreking
  • sport·zo·mer
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord sportzomer sportzomers
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

desportzomerm

  1. (sport) een zomer vol met sportactiviteiten
     En dat terwijl koning Willem-Alexander, tot grote verrassing van Van den Tweel, eerder op de dag de Troonrede nog begon door uitgerekend aan de succesvolle sportzomer van 2024 te refereren.[1]
     Dat de Oranjevoetbalsters twee cruciale duels tegemoet gaan, wordt snel over het hoofd gezien in deze nu al drukke sportzomer met de succesvolle Oranjemannen bij hun EK en de steeds spannender wordende Tour de France.[2]

Gangbaarheid

  • Het woord sportzomer staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

Verwijzingen

  1. Weblink bron “Kabinetsplannen stemmen NOC*NSF verdrietig: 'Dit is kaalslag'” (18/9/2024), NOS
  2. Weblink bron “Ook Oranjevrouwen kijken EK tijdens eigen voorbereiding: 'Juichen mee'” (dinsdag 9 juli 2024), NOS
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.