spraakzaamheid

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  spraakzaamheid    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈspraksamhɛit/ (3 lettergrepen)
Woordafbreking
  • spraak·zaam·heid
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord spraakzaamheid
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

despraakzaamheidv

  1. geneigdheid om veel te praten
     Zijn spraakzaamheid was plotseling verdwenen en had plaatsgemaakt voor een naïef en stil gevoel van bewondering.[2]
     Boer Herman bleek helemaal niet zo bleu, althans wat spraakzaamheid betreft. „Weinig mensen in mijn omgeving zullen zeggen dat ik een stille ben”, zegt hij. „Ik ben blij dat mijn vriendinnen hebben doorgezet, dat ik geschreven heb, want het klikte meteen. We hadden veel raakvlakken”, vertelt Fleur.[3]
Synoniemen
  • babbelachtigheid
Antoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord spraakzaamheid staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. “Oorlog en Vrede” (1869), G.A. van Oorschot , ISBN 9789028251151
  3. Weblink bron “'Trouwen en kinderen, dat gaat ooit gebeuren'” (30-12-2017), Tubantia
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.