sprengen

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  sprengen    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈsprɛŋə(n)/ (2 lettergrepen)
Woordafbreking
  • spren·gen
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

sprengen [2]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
sprengen
sprengde
gesprengd
zwak -d volledig
  1. sprenkelen, strooien, besprenkelen
     Evenwel kon niemand behalve de priester de offerande opofferen, door het bloed te nemen en het rondom over de altaar te sprengen (Leviticus 1:1-5).[3]
     En in Ezechiël 36:25 wordt gezegd: „Ik zal rein water op u sprengen.” Dat betekent: „Ik zal Mijn Geest geven in het binnenste van u” (Zach. 12:10, Joh. 7:38, Openb. 22:1).[4]
  2. met zout bestrooien, pekelen

Zelfstandig naamwoord

desprengenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord spreng

Gangbaarheid

  • Het woord sprengen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
46 %van de Nederlanders;
33 %van de Vlamingen.[5]

Verwijzingen

  1. sprengen op website: Etymologiebank.nl
  2. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  3. Weblink bron “Verzoening” (04-08-2018), Reformatorisch Dagblad
  4. Weblink bron
    Johann Jakob Rambach
    “Geest der genade” (29-08-2018), Reformatorisch Dagblad
  5. Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.