sprokkelmaand

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  sprokkelmaand    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈsprɔkəlmant/
Woordafbreking
  • sprok·kel·maand
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘februari’ voor het eerst aangetroffen in 1298 [1]
  • uit Middelnederlands sporkelmaent, dat verwijst naar Latijn spurcalia, winterfeesten die door de kerk als smerig en zedeloos (Latijn: spurcus) werden beschouwd; metathesis wellicht onder invloed van sprokkelen (volksetymologie)[2]
enkelvoud meervoud
naamwoord sprokkelmaand sprokkelmaanden
verkleinwoord sprokkelmaandje sprokkelmaandjes

Zelfstandig naamwoord

desprokkelmaandv/m

  1. tweede maand van het kalenderjaar
Synoniemen

Meer informatie

Gangbaarheid

  • Het woord sprokkelmaand staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

Verwijzingen


Oude namen van maanden in het Nederlands
louwmaand
januari
sprokkelmaand
februari
lentemaand
maart
grasmaand
april
bloeimaand
mei
zomermaand
juni
hooimaand
juli
oogstmaand
augustus
herfstmaand
september
wijnmaand
oktober
slachtmaand
november
wintermaand
december
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.