steak

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  steak    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • steak
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Engels[1]. In de betekenis van ‘biefstuk’ voor het eerst aangetroffen in 1912 [2].
enkelvoud meervoud
naamwoord steak steaks
verkleinwoord steakje steakjes

Zelfstandig naamwoord

desteakm

  1. (voeding) een geroosterd stuk vlees van een rund
  2. (voeding) een biefstuk
     De foto werd gemaakt rond 21.15 uur lokale tijd. Op dat moment zat de Chinese president Xi elders in het gebouw te bekomen van het diner dat hij net had genuttigd met Trump. Caesarsalade vooraf, de keuze tussen tong of steak als hoofdgerecht en chocoladetaart als toetje.[3]
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord steak staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
95 %van de Nederlanders;
98 %van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen

Engels

Uitspraak
  • Geluid:  steak (VS)    (hulp, bestand)
  • IPA:
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
steak steaks

Zelfstandig naamwoord

steak

  1. (voeding) biefstuk, steak
  2. (voeding) gehakt
  3. (voeding) moot [2], vismoot
Afgeleide begrippen
  • beefsteak, steak house, steak meat, steak tartare
Overerving en ontlening
vervoeging
onbepaalde wijs to  steak 
he/she/it  steaks 
verleden tijd  steaked 
voltooid
deelwoord
 steaked 
onvoltooid
deelwoord
 steaking 
gebiedende wijs  steak 

Werkwoord

steak

  1. overgankelijk, (kookkunst) als steak bereiden

Verwijzingen

  1. steak, Online Etymology Dictionary
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.