stipuleren

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  stipuleren    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • sti·pu·le·ren
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘bedingen’ voor het eerst aangetroffen in 1498 [1]
  • afgeleid van het Franse stipuler (met het achtervoegsel -eren) [2] [3]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
stipuleren
stipuleerde
gestipuleerd
zwak -d volledig

Werkwoord

stipuleren [4]

  1. overgankelijk als voorwaarde, voorbehoud, beperking of uitbreiding vastleggen (in een contract)
Verwante begrippen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord stipuleren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
61 %van de Nederlanders;
80 %van de Vlamingen.[5]

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.