strekken

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  strekken    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • strek·ken
Woordherkomst en -opbouw
  • erfwoord Ontwikkeld uit Middelnederlands strecken “zich uitstrekken”, uit Germaans *strakijan, verwant aan Duits strecken (Oudhoogduits strecken), Engels stretch (Oudengels streccan). [1] In de betekenis van ‘strak maken of worden’ voor het eerst aangetroffen in 1266. [2]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
strekken
strekte
gestrekt
zwak -t volledig

Werkwoord

strekken

  1. overgankelijk het zo ver mogelijk uitrekken in de lengte.
    • Hij strekte zijn been om de bal tegen te houden. 
  2. absoluut ~ tot fungeren, dienen
    • Bloedige striemen en andere wonden strekten tot getuigenis dat Romeinse slaven enkel onder foltering getuigenis konden afleggen. 
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Zelfstandig naamwoord

destrekkenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord strek

Gangbaarheid

  • Het woord strekken staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.