struma

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  struma    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • stru·ma
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘kropgezwel’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1661 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord struma struma's
verkleinwoord strumaatje strumaatjes

Zelfstandig naamwoord

struma m/o

  1. (medisch) ziekelijke opzwelling van de schildklier. krop
Afgeleide begrippen
  • strumalijder
Vertalingen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord struma staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
55 %van de Nederlanders;
20 %van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.