tamheid

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  tamheid    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • tam·heid
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord tamheid
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

detamheidv

  1. het helemaal getemd zijn; het helemaal ongevaarlijk zijn
    • „De heer Tichelaar heeft de premier welgeteld nul keer geïnterrumpeerd”, schamperde VVD-leider Rutte. En hij was er niet te bescheiden voor meteen een verklaring te leveren voor de tamheid van de PvdA-fractievoorzitter. [2] 
  2. van een wild dier dat zo gefokt of getraint is dat het niet meer gevaarlijk is voor mensen
    • Ten eerste zijn nertsen net zo gedomesticeerd als onze honden en koeien. Het kenmerk van domesticatie is dat er zich verschillende kleurslagen vormen. Dit komt doordat het gen van kleurslagen en het gen van de mate van ”tamheid” (lees domesticatie) op hetzelfde stukje DNA liggen. Je kunt dus zeggen dat hoe tammer dieren zijn, hoe bonter de vacht is. [3] 
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord tamheid staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
95 %van de Nederlanders;
94 %van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.