tandholte

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  tandholte    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈtɑnthɔltə/ (3 lettergrepen)
Woordafbreking
  • tand·hol·te
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord tandholte tandholten
tandholtes
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

detandholtev

  1. (anatomie) ruimte binnen een gebitselement voor bindweefsel en zenuwen
  2. (anatomie) gat in het kaakbeen voor een tandwortel
  3. (techniek) ruimte tussen twee tanden van een tandwiel
Synoniemen
  • [1] pulpakamer
  • [2] tandkas, alveolus (dentali)

Gangbaarheid

  • Het woord tandholte staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
98 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.