tandsteen

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  tandsteen    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • tand·steen
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord tandsteen -
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

tandsteen m en o

  1. (medisch) de afzetting van caliumzouten en verontreinigingen op gebitselementen
    • Een neanderthaler die 36.000 jaar geleden in de Grot van Spy (België) leefde, at flink wat schapenvlees. Dat is op een onverwachte manier ontdekt: het DNA van de schapen zat in het tandsteen dat nu nog op zijn tanden zit. [1] 
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord tandsteen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.