tantum

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  tantum    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈtɑntʏm/ (2 lettergrepen)
Woordafbreking
  • tan·tum
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord tantum tantums
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

hettantumo

  1. (verouderd) bepaalde hoeveelheid geld
    • Uit mededeeling van den getuige bleek dat Pincoffs en Kerdijk voor hun hoofd jaarlijks circa f 30000, plus het tantum van de "winst", op ongeveer f 10000 te schatten, genoten. [3]
Synoniemen
Verwante begrippen

naar de vorm, ook aan Latijn ontleend

Gangbaarheid

  • Het woord tantum staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
71 %van de Nederlanders;
61 %van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen

Latijn

Bijwoord

tantum

  1. slechts
  2. zoveel
  3. zozeer
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.