teenstuk
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: teenstuk (hulp, bestand)
- IPA: / ˈtenstʏk / (2 lettergrepen)
Woordafbreking
- teen·stuk
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van teen zn en stuk zn [1]
| enkelvoud | meervoud | |
|---|---|---|
| naamwoord | teenstuk | teenstukken |
| verkleinwoord | teenstukje | teenstukjes |
Zelfstandig naamwoord
het teenstuk o
- deel van schoeisel dat bij de tenen zit
- ▸ We besloten een eerste rondje door de stad te lopen. De ex kon me niet bijbenen, bleek toen we een tijdje door de straten liepen. Hij had de grootste moeite de slippers aan zijn voeten te houden. Bij elke stap moest hij zijn grote teen en de teen daarnaast stevig om het plastic teenstuk klemmen.[2]
Vertalingen
Gangbaarheid
- Het woord 'teenstuk' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "teenstuk" herkend door:
| 74 % | van de Nederlanders; |
| 60 % | van de Vlamingen.[3] |
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Weblink bron Stephanie Hoogenberk“Terwijl ik mijn ogen uitkeek, hoorde ik hem vloeken” (28 april), Het Parool
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.