temper

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  temper    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • tem·per

Werkwoord

vervoeging van
temperen

temper

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van temperen
    • Ik temper. 
  2. gebiedende wijs van temperen
    • Temper! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van temperen
    • Temper je? 

Gangbaarheid

  • Het woord temper staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.


Engels

Uitspraak
  • Geluid:  temper (VS)    (hulp, bestand)
enkelvoud meervoud
temper tempers

Zelfstandig naamwoord

temper

  1. humeur
  2. temperament
    «He grew wild, a thriving weed, a tall, quick boy, loud and proud and full of temper.[1]»
    Hij schoot op als een wildeling, tierig als onkruid, een grote, kwieke jongen, fel en fier en vol branie.[2]

Verwijzingen

  1. Ursula K. Le Guin, A Wizard of Earthsea, 1968 (2004 uitg., ISBN 0-553-38304-3)
  2. Frits Oomes (vert.), Machten van Aardzee, 1974 (2000 uitg., ISBN 90-274-6837-0)
vervoeging
onbepaalde wijs to  temper 
he/she/it  tempers 
verleden tijd  tempered 
voltooid
deelwoord
 tempered 
onvoltooid
deelwoord
 tempering 
gebiedende wijs  temper 

Werkwoord

temper

  1. matigen
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.