tijgen

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  tijgen    (hulp, bestand)
naamwoord van handeling
zelfstandig bijvoeglijk
tijgentijgend
tochtgetogen
Woordafbreking
  • tij·gen
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
tijgen
teeg
getegen
klasse 1 volledig

Werkwoord

tijgen

  1. (verouderd) beschuldigen
Afgeleide begrippen
  1. tijgen: aantijgen, aantijging, beticht worden
  2. tijgen (tiegen): tocht, teugel
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
tijgen
toog
getogen
klasse 2 volledig

Werkwoord

tijgen

  1. (verouderd) ergens naartoe gaan
    • Zij tijgen 's zondags tweemaal ter kerke. 
  2. (verouderd) aan iets beginnen
    • Wij tijgen aan het werk. 
Hyponiemen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord tijgen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
43 %van de Nederlanders;
38 %van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.