toga
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: toga (hulp, bestand)
Woordafbreking
- to·ga
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘kleed’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1734 [1] [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | toga | toga's |
verkleinwoord | togaatje | togaatjes |
Zelfstandig naamwoord
de toga v / m
- (kleding) ceremonieel kledingstuk voor professor, advocaat en rechter
- Toen de rechter zijn toga uitdeed werd hij een veel minder indrukwekkende verschijning.
Hyponiemen
- advocatentoga, professorentoga, rechterstoga
Afgeleide begrippen
- togamaster
Vertalingen
Gangbaarheid
- Het woord toga staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "toga" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[3] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ "toga" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ toga op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Noors
Uitspraak
- Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
Woordafbreking
- to·ga
Woordherkomst en -opbouw
- Afkomstig uit het Latijn, afgeleid van het Latijnse werkwoord tegere.
Zelfstandig naamwoord
toga m
Verbuiging
m | enkelvoud | meervoud | ||
---|---|---|---|---|
onbepaald | bepaald | onbepaald | bepaald | |
nominatief | toga | togaen | togaer | togaene |
genitief | togas | togaens | togaers | togaenes |
Zelfstandig naamwoord
toga, mv
- onbepaalde vorm nominatief meervoud van tog
Synoniemen
Nynorsk
Uitspraak
- Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
Woordafbreking
- to·ga
Woordherkomst en -opbouw
- Afkomstig uit het Latijn, afgeleid van het Latijnse werkwoord tegere.
Zelfstandig naamwoord
toga m
Verbuiging
m | enkelvoud | meervoud | ||
---|---|---|---|---|
onbepaald | bepaald | onbepaald | bepaald | |
nominatief | toga | togaen | togaar | togaane |
genitief |
Zelfstandig naamwoord
toga,
- bepaalde vorm nominatief meervoud van tog
Synoniemen
- (bijvorm) togi
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.