trachea

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  trachea    (hulp, bestand)
  • IPA: /traˈxeja/ (3 lettergrepen)
Woordafbreking
  • tra·chea
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het modern Latijn, in de betekenis van ‘luchtpijp’ voor het eerst aangetroffen in 1886 [1]
  • via Latijn (neologisme) trachia van Oudgrieks τραχεια (tracheia) "luchtpijp" [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord trachea trachea's
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

detracheav

  1. (anatomie) buis voor ademhaling die bij mensen en andere warmbloedige dieren de keel met de longen verbindt
  2. (zoötomie) ademhalingsbuisje bij insecten
  3. (plantkunde) houtvaten voor het transport van water in planten
Synoniemen

Gangbaarheid

  • Het woord trachea staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
69 %van de Nederlanders;
69 %van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.