transitie
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: transitie (hulp, bestand)
Woordafbreking
- tran·si·tie
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘overgang’ voor het eerst aangetroffen in 1658 [1]
- afgeleid van het Franse transition (met het voorvoegsel trans- en met het achtervoegsel -ie) [2] [3]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | transitie | transities |
verkleinwoord | transitietje | transitietjes |
Zelfstandig naamwoord
de transitie v [4]
- overgang of omschakeling
- De transitie naar duurzame energie verliep niet zonder slag of stoot.
- De vraag is of we nu zo’n hegemoniale transitie beleven en of Trump en Poetin verstandige staatslieden genoemd kunnen worden. Dat laatste beslist NIET, al was het maar omdat ze zichzelf onfeilbaar vinden, maar van een hegemoniale transitie lijkt me wel degelijk sprake.[5]
Synoniemen
Afgeleide begrippen
- transitief, transitiefase, transitiestad
Vertalingen
Gangbaarheid
- Het woord transitie staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "transitie" herkend door:
92 % | van de Nederlanders; |
93 % | van de Vlamingen.[6] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ "transitie" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Wiktionnaire
- ↑ transitie op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ www.nrc.nl (25 mrt 2025)
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.