trapper

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  trapper    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • trap·per
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘vallenzetter’ voor het eerst aangetroffen in 1855 [1]
  • Naamwoord van handeling van trappen met het achtervoegsel -er
enkelvoud meervoud
naamwoord trapper trappers
verkleinwoord trappertje trappertjes

Zelfstandig naamwoord

detrapperm

  1. een uitsteeksel aan een toestel of voertuig bedoeld om met de voet op te trappen
    • Hij ging eens flink op de trappers staan. 

Gangbaarheid

  • Het woord trapper staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
97 %van de Nederlanders;
94 %van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen

Engels

Uitspraak
  • Geluid:  trapper (VS)    (hulp, bestand)
enkelvoud meervoud
trapper trappers

Zelfstandig naamwoord

trapper

  1. pelsjager

Noors

Woordafbreking
  • trap·per

Werkwoord

trapper

  1. tegenwoordige tijd van trappe
Afgeleide begrippen
  • trapper ned
  • trapper opp
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.