trombus

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  trombus    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈtrɔmbʏs/
Woordafbreking
  • trom·bus
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord trombus trombussen
tromben
trombi
verkleinwoord trombusje trombusjes

Zelfstandig naamwoord

detrombusm

  1. (medisch) bloedprop
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord trombus staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
29 %van de Nederlanders;
32 %van de Vlamingen.[1]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.