trommelaar

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  trommelaar    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • trom·me·laar
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord trommelaar trommelaars
verkleinwoord trommelaartje trommelaartjes

Zelfstandig naamwoord

detrommelaarm

  1. Iemand die een trommel bespeelt, trommelslager, tamboer
    • De trommelaar was een signaalgever in het leger. 
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord trommelaar staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
98 %van de Vlamingen.[1]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.