tut

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  tut    (hulp, bestand)
  • IPA: /tʏt/
Woordafbreking
  • tut
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘tussenwerpsel: uitdrukking van ongeduld’ voor het eerst aangetroffen in 1567 [1] [2] [3] [4] [5][6]
enkelvoud meervoud
naamwoord tut tutten
verkleinwoord tutje tutjes

Zelfstandig naamwoord

detutv [7] [8] [9] [10] [11] [12]

  1. niet al te slimme persoon (meestal een vrouw)
  2. speen, fopspeen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen

Werkwoord

vervoeging van
tutten

tut

  1. enkelvoud tegenwoordige tijd van tutten
  2. gebiedende wijs van tutten
Anagrammen

Gangbaarheid

  • Het woord tut staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
96 %van de Nederlanders;
82 %van de Vlamingen.[13]

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.